ONTSTAAN SANATORIUM STAGE
ONTSTAAN SANATORIUM STAGE
Sanatorium Stage
Kerk v/d Zevende Dags Adventisten
Sanatorium Stage
Kerk v/d Zevende Dags Adventisten
De zevende dag. Sabbat. Rustdag volgens het Oude Testament. De tien geboden.
Een badkuip als doopvont achter een podium. Verschoten gordijnen ervoor. De geur van verschaalde rook. Zakken cement waar ooit water had gestaan. Ramen die alleen contact met de hemel maken, te hoog om de straat te zien. Het kerkorgel meegenomen.
Ik stond in de verlaten kerk. Stof, planken en vuilniszakken. Somber en kaal. Het armoedig licht van twee kanten aan weerszijden van het podium. Te weinig om op de grond nog schaduwen te werpen.
De jazzclub had me uitgenodigd ‘iets’ te doen met het tijdelijk ongebruikte podium in de grote zaal. Opruimen leek een goed begin. Daarna zouden mijn dieren volgen, met hun diverse fysieke hulpmiddelen. Stokken, rollators en looprekken. Ik was de verzameling al enige tijd daarvoor begonnen en had een ‘ziekenhuis-eiland’ in gedachten gehad.
Maar een ‘sanatorium-podium’ moest ook wel gaan.
Ik was net afgestudeerd en blij met elk podium dat zich aandiende.
Gebrekkig. Dat zou mijn sanatorium worden. In uitstraling van de bewoners maar ook in eindresultaat. Werkelijk slagen deed ik niet met het eiland dat podium moest worden.
Een vingeroefening op schaal, dat werd het. Ik sleepte en ruimde en dacht aan de kerk die geen kerk meer was. Waar was de kerk heen met zijn gemeenschap? Ik zocht ze op, en las over overtuigingen en voorspellingen en hoe de badkuip daadwerkelijk in gebruik was geweest. Het dompelen was symbolisch voor de verbondenheid met Christus. En de advent ging over zijn aankomst. Toen, en in de toekomst. Hij zou terugkeren op aarde en onder ons gaan leven. Dat was de kern van de kerk, waarvan de gemeenschap verhuisd was. Niet eens zo lang geleden.
Ik verhuisde mijn dieren, zocht er nog enkelen bij, en hing nieuwe gordijnen bij de badkuip.
Een grote letter H om de huidige bestemming te duiden. Iets met een ziekenhuis, een sanatorium, een plaats om ziek te zijn en te herstellen van dingen. Dat was wat de ingetrokken bewoners daar deden. En tegelijkertijd waren ze een soort van op vakantie.
Koffers, een parasol, een ligstoel. Gezien ik aanvankelijk op een eiland aanstuurde had ik die al. Een tijdelijke permanente verblijfplaats. Een tijdelijke permanente staat van zijn.
Een niet aflatend bijkomen van onze pijnen en tegenslagen. Een constante verandering, een voortdurend herstel. Een vergroeien met de hulpmiddelen waarmee we het leven het hoofd bieden. Een drankfles, een blinddoek, een stuk hout dat je overeind of drijvende houdt..
Ook het geloof als een verkozen religie was al aanwezig geweest in symbolen.
Komt er een wederopstanding? Dat weet ik niet.
Wel weet ik dat ik ze dagelijks om me heen zie.
“Alles, bezield en onbezield, zal verklaren dat God liefde is.”
Misschien. Maar liefde, die zie ik ook.
De zevende dag. Sabbat. Rustdag volgens het Oude Testament. De tien geboden.
Een badkuip als doopvont achter een podium. Verschoten gordijnen ervoor. De geur van verschaalde rook. Zakken cement waar ooit water had gestaan. Ramen die alleen contact met de hemel maken, te hoog om de straat te zien. Het kerkorgel meegenomen.
Ik stond in de verlaten kerk. Stof, planken en vuilniszakken. Somber en kaal. Het armoedig licht van twee kanten aan weerszijden van het podium. Te weinig om op de grond nog schaduwen te werpen.
De jazzclub had me uitgenodigd ‘iets’ te doen met het tijdelijk ongebruikte podium in de grote zaal. Opruimen leek een goed begin. Daarna zouden mijn dieren volgen, met hun diverse fysieke hulpmiddelen. Stokken, rollators en looprekken. Ik was de verzameling al enige tijd daarvoor begonnen en had een ‘ziekenhuis-eiland’ in gedachten gehad.
Maar een ‘sanatorium-podium’ moest ook wel gaan.
Ik was net afgestudeerd en blij met elk podium dat zich aandiende.
Gebrekkig. Dat zou mijn sanatorium worden. In uitstraling van de bewoners maar ook in eindresultaat. Werkelijk slagen deed ik niet met het eiland dat podium moest worden.
Een vingeroefening op schaal, dat werd het. Ik sleepte en ruimde en dacht aan de kerk die geen kerk meer was. Waar was de kerk heen met zijn gemeenschap? Ik zocht ze op, en las over overtuigingen en voorspellingen en hoe de badkuip daadwerkelijk in gebruik was geweest. Het dompelen was symbolisch voor de verbondenheid met Christus. En de advent ging over zijn aankomst. Toen, en in de toekomst. Hij zou terugkeren op aarde en onder ons gaan leven. Dat was de kern van de kerk, waarvan de gemeenschap verhuisd was. Niet eens zo lang geleden.
Ik verhuisde mijn dieren, zocht er nog enkelen bij, en hing nieuwe gordijnen bij de badkuip.
Een grote letter H om de huidige bestemming te duiden. Iets met een ziekenhuis, een sanatorium, een plaats om ziek te zijn en te herstellen van dingen. Dat was wat de ingetrokken bewoners daar deden. En tegelijkertijd waren ze een soort van op vakantie.
Koffers, een parasol, een ligstoel. Gezien ik aanvankelijk op een eiland aanstuurde had ik die al. Een tijdelijke permanente verblijfplaats. Een tijdelijke permanente staat van zijn.
Een niet aflatend bijkomen van onze pijnen en tegenslagen. Een constante verandering, een voortdurend herstel. Een vergroeien met de hulpmiddelen waarmee we het leven het hoofd bieden. Een drankfles, een blinddoek, een stuk hout dat je overeind of drijvende houdt..
Ook het geloof als een verkozen religie was al aanwezig geweest in symbolen.
Komt er een wederopstanding? Dat weet ik niet.
Wel weet ik dat ik ze dagelijks om me heen zie.
“Alles, bezield en onbezield, zal verklaren dat God liefde is.”
Misschien. Maar liefde, die zie ik ook.